Factsheet A2-melk

Factsheet A2-melk


Samenstelling melk

De standaard Europese melk bestaat voor 87% uit water. De overige 13% is melksuiker (lactose), eiwit, vet en mineralen. Bij de Guernsey koe is de verdeling 85% water en 15% anderszins.

In één liter melk zit ongeveer 35 gram eiwit, waarvan 82% caseïne en 18% wei. De caseïne uit koemelk kun je onderverdelen in alfa, kappa en beta. De negatieve invloed van melk zit hem in de bètacaseïne.

Evolutie A1- en A2-melk

De twee belangrijkste genetische varianten van het bètacaseïne gen zijn het A1- en het A2-type die beiden de peptide BCM-7 (bètacasamorphine) bevatten. Men neemt aan dat het A2-type de oorspronkelijke variant is van het bètacaseïne gen. Zo’n 8.000 jaar geleden, als gevolg van migratie en domesticering, vond er bij de Europese rassen een mutatie plaats waardoor de genetische samenstelling in het bètacaseïne eiwit veranderde.

In het bètacaseïne gen (209 aminozuren) maakte op plaats 67 het aminozuur proline plaats voor het aminozuur histidine. Deze nieuwe variant van bètacaseïne is bekend als het eiwit A1-bètacaseïne en komt vooral voor bij rassen met een Europese oorsprong zoals de Holstein-Friesian koeien.

Populatie A1-rassen

Vanwege hun bouw, melkproductie en gedrag zijn het vooral de Holstein-Friesian koeien die het beeld bepalen in Europa, Amerika en Australië. Zij produceren echter een zeer hoog percentage A1-melk. Het enige ras in Europa dat A2-melk produceert (de ‘veilige’ melk) is het Guernsey ras en, in mindere mate, het Jersey ras.

De gemeenschappelijke voorouders, zoals de Aziatische en Afrikaanse koeien, produceren nog steeds de onschadelijke A2-melk, net als kamelen, geiten en schapen.

 Cows_Guernsey Press 2

Verklaring van de A1-bètacaseïne

Het bètacaseïne eiwitcomponent bestaat uit 209 aminozuren. In de aminozuursamenstelling van het A1-type vindt er op een gegeven moment de mutatie plaats: het sterke aminozuur proline maakt, door toedoen van een enzymen, plaats voor het zwakke aminozuur histidine. De zeven aminozuren die aan de histidine vooraf gaan, worden door deze oorzaak afgebroken. Deze afgebroken zeven aminozuren staan bekend als bètacasomorphine-7, oftewel BCM-7. De peptide BCM-7 kan dus niet worden vastgehouden en komt vrij in de melk. Deze schadelijke oxidant komt vooral bij jonge kinderen en volwassenen met een verzwakt immuunstelsel in de bloedbaan terecht.

In de aminozuursamenstelling van het A2-type gebeurt dit niet, want hier heeft geen mutatie plaatsgevonden en houdt het sterke aminozuur proline op plek nummer 67 de zeven voorafgaande aminozuren wel vast.

BCM-7 en ziekte

BCM-7 is de grote boosdoener van de A1-melk. Het is een exogeen (een lichaamsvreemde oxidant) die een negatieve invloed heeft op de menselijke spijsvertering, de organen en de hersenstam. Er zijn geen rechtstreekse oorzakelijke verbanden aangetoond tussen BCM-7 en hart- en vaatziektes, diabetes (type 2), autisme en andere serieuze aandoeningen. Wel is er in wetenschappelijke studies en onderzoeken een duidelijke relatie aangetoond.

Wetenschappelijke onderzoeken

Epidemiologische onderzoeken

Door bevolkingsonderzoeken kan meer informatie verkregen worden dan door op zichzelf staande proeven. Men noemt dit soort onderzoek ook wel epidemiologisch onderzoek. Dit soort onderzoeken worden echter niet voor vol aangezien omdat hier geen gebruik wordt gemaakt van van gecontroleerde laboratorium omstandigheden.

Zo toonde de Nieuw-Zeelandse wetenschapper Corran McLachlan in 2001 een duidelijk verband aan tussen het aantal sterftegevallen bij mannen tussen 30 en 69 jaar als gevolg van hartziekten in 17 landen en de consumptie van A1 beta-caseïne: hoe hoger de consumptie, hoe hoger de sterfte aan hartziekten ten gevolge van vernauwing van de kransslagader.
Ook heeft Corran McLachlan ontdekt dat in Kenia, waar de mensen alleen maar melk met A2 beta-caseïne drinken, niemand als gevolg van een vernauwing van de kransslagader sterft.
Naar aanleiding van de ontdekking dat bewoners van de eilandengroep Samoa volstrekt onbekend waren met diabetes type 1 en zij deze aandoening pas ontwikkelden in Nieuw Zeeland bij het consumeren van zuivel en de vele proeven die met muizen werden gedaan, publiceerden in 2003 Elliott en Laugesen in The New Zealand Medical Journal de resultaten van een epidemiologisch onderzoek naar het voorkomen van diabetes Type 1 in 19 landen (13 in Europa, zes daarbuiten) en de consumptie van A1 beta-caseïne. De uitslag van het onderzoek was dat 84% van diabetes Type 1 werd veroorzaakt door inname van A1 beta-caseïne.
Ter illustratie: ze onderzochten 170 andere soorten voedsel en voedingsstoffen, maar vonden voor geen enkele stof een zo duidelijke samenhang als voor A1 beta-caseïne. De conclusie van het onderzoek luidde dus: In landen waar veel A1 beta-caseïne gebruikt wordt, komt veel diabetes Type 1 voor en in landen waar weinig A1 beta-caseïne gebruikt wordt, komt weinig diabetes Type 1 voor.

Bloedonderzoeken

Een interessante proef (2003) is gedaan door Professor Julie Campbell (Australië) met konijnen. Konijnen hebben hetzelfde mechanisme van cholesteroltransport in het bloed als mensen, om deze reden zijn konijnen als proefdieren gekozen.
De konijnen, die A1 beta-caseïne kregen, ontwikkelden beduidend grotere en dikkere beschadigingen in hun aderen dan de groepen die géén of A2 beta-caseïne kregen toegediend. Een bestanddeel van koemelk blijkt dus bloedvatvernauwend te werken. Ook is aangetoond dat ratten, die geïnjecteerd worden met het peptide BCM7, zich bizar gaan gedragen, met symptomen die veel lijken op die van mensen die aan autisme en schizofrenie lijden.

In Rusland is een doorbraak bereikt op het gebied van BCM7. Natalya Kost en haar collega’s hebben een methode gevonden om BCM7 in bloed te meten. Zij ontdekten, dat baby’s die flesvoeding krijgen, BCM7 in hun bloed absorberen. Ook ontdekten ze, dat sommige baby’s door uitscheiding of stofwisseling BCM7 snel weer kwijtraken, maar dat anderen het in hun bloed absorberen. Juist deze baby’s hebben een verhoogde kans op psychomotorische klachten.

De Tsjechische Alexandra Steinerova en haar collega’s hebben onderzoek gedaan naar het ontstaan van geoxideerde LDL bij baby’s. Geoxideerde LDL (een type cholesterol) is een belangrijke indicator voor het ontstaan van hart- en vaatziekten op latere leeftijd. Dit omdat LDL de stof is die tot vernauwing van de aderen leidt.
Steinerova en haar collega’s ontdekten, dat baby’s, die flesvoeding kregen, na drie maanden 50 keer zoveel antistoffen tegen geoxideerde LDL in hun bloed hadden als baby’s die borstvoeding hadden gekregen. Dat is natuurlijk nog geen bewijs dat BCM7 in flesvoeding de oorzaak was. Maar in een artikel, gepubliceerd in CS Pediatrie in 2006 beschreven ze, dat biggen die A1 beta-caseïne toegediend hadden gekregen, veel hogere niveau’s aan antistoffen tegen geoxideerde LDL in hun bloed hadden, dan biggen die A2 beta-caseïne toegediend hadden gekregen. Op de lange termijn zullen de onderzoeken van Steinerova belangrijker voor volwassenen dan voor baby’s zijn. Immers, baby’s van drie maanden lijden niet aan hart- en vaatziekten. Evenmin kunnen bij biggen van zes maanden hart- en vaatziekten aangetoond worden.

Steinerova’s onderzoek, evenals dat van Kost en anderen is onderzoek om verder te werken. Er zijn voldoende signalen afgegeven dat kleine hoeveelheden A1 beta-caseïne dramatische gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid van de mens.

Darmonderzoeken

Het is belangrijk te vermelden dat er in 2016 (april), voor de eerste keer in de geschiedenis, een wetenschappelijk onderzoek onder gecontroleerde laboratorium omstandigheden heeft plaatsgevonden met mensen.

Dit onderzoek heeft veel opzien gebaard en is gepubliceerd in het zeer gerespecteerde “Nutrition Journal”. Professor Yianqin aan de Shanghai Jiaotong Universiteit en professor Xia van dezelfde universiteit maar ook docent aan de John Hopkins Universiteit in de Verenigde Staten (de “University School of Medicine”) hebben aangetoond dat een lactose intolerantie niets anders is dan een ontstekingsreactie op de BCM-7 molecuul. Het wetenschappelijk onderzoek vond dubbelblind en gerandomiseerd plaats onder 45 proefpersonen uit China, m.a.w. het onderzoek vond plaats onder gecontroleerde laboratorium omstandigheden. Dit houdt in dat een lactose intolerantie in verreweg de meeste gevallen een mythe is. Aangezien 90% van de Chinese bevolking in de Shanghai regio met lactose intolerantie kampt, is dit geweldig nieuws want zij kunnen dus gewoon A2 melk drinken.

De verwachting is dat er weldra wetenschappelijke onderzoeken zullen gaan plaatsvinden in Engeland en Amerika.

Marktaandeel A2-melk

In Nieuw-Zeeland en Australië heeft de A2-melk op dit moment een marktaandeel van 9 procent en is nog steeds sterk aan het groeien. Het staat in de supermarkt naast de pakken A1-melk en is bijna tweemaal zo duur. Ook in Engeland begint de A2-melk vaste grond onder de voeten te krijgen. Vooral in Noord-Engeland wordt deze melk in de kleinere supermarktketens te koop aangeboden.

Neem contact op voor meer informatie